Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [16]Ik heb zijn schouder van [18]den last onttrokken; zijn handen zijn [19]van de potten [20]ontslagen. 16. Dit zijn de woorden des Heeren, welken de profeet hier sprekende invoert. 17. [Zijne], te weten van Jozef, dat is, der Israelieten, gelijk vs.6. 18. Te weten, der dienstbaarheid, waaraan het volk van Israel in Egypte onderworpen was. Zie Ex.1:5. 19. Hebr. van de pot. Het schijnt dat de profeet daarop ziet, dat de kinderen Israels potaarde hebben moeten graven, van welke zij gedwongen waren tichelstenen en potten te maken. Anders, bakken, te weten, waar men den kalk en het gruis in droeg. Anders, manden, korven. 20. Hebr. doorgegaan, of gepasseerd.